Mijn werk is een zoektocht, zowel persoonlijk als beeldend. Ik probeer al doende dingen te ontdekken en te beleven. De start van mijn proces ligt vaak bij afval of interessante vondsten. Die vind ik via-via of koop ik online door heel laag te bieden op dingen die mijn waardevol lijken in mij werk.
Die vondsten gaan vaak over dingen die me boeien, zoals technische onderdelen, motorstukken, viezigheden… van alles eigenlijk. Omdat ik werk met dingen die zogezegd geen (meer) waarde hebben, valt de druk weg om iets “goed” of “mooi” te maken. Ik hoef niks te beschermen of te ontzien, en dat maakt de angst om te beginnen ‘de angst voor het witte vlak’ een stuk kleiner.
Een rode draad in mijn werk- die eigenlijk eerder onbewust is ontstaan – is dat het vaak niet proper, comfortabel of mooi is. En met “niet proper” bedoel ik niet zozeer vuil, maar eerder ruw, onaangenaam of afstotelijk. Dat komt door de materialen die ik gebruik, en de manier waarop ik ermee werk.Mijn werk is dus vaak ruw, vies en ongemakkelijk. Dat roept de vraag op: wat zegt dat over wat ik maak? En over wie ik zelf ben?
De verwachting bij meubels is dat deze mooi en comfortabel zijn, in mijn werk wordt deze verwachting niet volledig ingelost en is het niet mooi en comfortabel. Deze tweestrijd boeit mij. Juist dat spanningsveld, tussen verwachting en ervaring, esthetiek en ongemak, is iets waar ik graag mee speel.”
Met mijn werk probeer ik de kijker te laten vertragen. Ik wil hen laten voelen hoe het is om meubels of objecten niet meteen te begrijpen of in gebruik te nemen. Discomfort is een deel van het leven — en dat mag ook zichtbaar zijn.